Antwoord Aan Sven Gatz

Begin september was er een mediarelletje over de opzegvergoeding van de liberale politicus Sven Gatz. Betrokkene stapt op eigen initiatief uit de politiek om directeur te worden bij een ‘Unie van de Belgische Brouwers’. Gatz zetelt voor de VLD in het Vlaams parlement. De Belgische politici hebben aan zichzelf zeer riante financiële voordelen toegekend. Volgens de in voege zijnde bepalingen heeft Gatz ‘recht’ op een uitstapvergoeding van bruto 300.000 euro. Het gaat niet om een ontslagvergoeding, want Gatz verlaat de politiek op eigen initiatief. Gatz stapt over naar een baan die hij aantrekkelijker vindt en gaat bij die heugelijke gelegenheid rond met de schaal bij de Vlaming, die per kop een koperke van 5 eurocent moet afdokken aan onze ‘links-liberaal’. 

Toen de zaak de media begon te halen bleef Gatz vooreerst bij zijn eis: men is liberaal of men is het niet. Ook werd hij ondersteund door partijgenoten, zoals bijvoorbeeld Herman De Croo, die vindt dat men politici vooral niet te weinig moet betalen, zoniet - horresco referrens - daalt de kwaliteit van het politiek personeel. 

Uiteindelijk haalde Gatz toch bakzeil, doch niet zonder poging om nog enige morele winst voor zichzelf binnen te harken. Gatz ging over tot een merkwaardig sermoen aan het adres van diegenen van wie hij  de centen wou ontfutselen:

“Was uw boodschap ingegeven door een superieur moreel besef of door afgunst? En zou u de uittredingsvergoeding op basis van een parlementair reglement zonder meer aan u hebben laten voorbijgaan? 99,9% van de parlementsleden deed het in elk geval niet, ongeacht of het politiek vertrek gedwongen dan wel vrijwillig was (...) Ik zoek naar de reden waarom kiezers die in veel gevallen hun eigen menselijke on-volkomenheden onder de mat vegen, van hun volksvertegenwoordigers een leven eisen dat van een hogere morele orde dient te zijn” (geciteerd in GvA, 5 september 2011, p.7). 

Waarom eist Jan Modaal van de politicus een leven van hogere morele orde? Wel, dat zit zo.

Eerst even een elementaire waarheid herhalen: wij leven niet in een democratie. Dat is niet alleen een feitelijke, doch ook een grondwettelijke waarheid: in België is niet het volk soeverein, doch de ‘natie’. De term ‘natie’ is een codewoord ingevoerd door de politieke kaste. Politici bedoelen met het woord ‘natie’ namelijk zichzelf. Anders gezegd: in België is niet het volk soeverein, doch de politieke kaste. België is een particratie. Daarom mogen in België geen bindende referenda plaatsvinden, want dat zou neerkomen op volkssoevereiniteit en dat is ongrondwettelijk. Waarom denkt de politieke kaste dat de besluitvorming toekomt aan henzelf, en niet aan het volk?

Politici geloven dat er twee soorten mensen bestaan. Enerzijds heeft men de verlichte  en moreel superieure geesten die in staat zijn om het ‘algemeen belang’ voorop te stellen. Dat zijn dus de politici. Anderzijds heeft men het plebs, de heffe des volks, het gemeen, in de wandeling gaarne aangeduid als ‘de kiezer’. Die zijn egocentrisch, kortzichtig, dom en niet te vergeten ook vreselijk racistisch. Eerstgenoemden moeten dus het beleid voeren, en laatstgenoemden zijn niet echt toerekeningsvatbaar en moeten gehoorzamen.  Om retorische redenen wordt deze gedachte in omzwachelde vorm uitgesproken. Zo schrijft Gwendolyn Rutten, partijgenoot van Gatz en VLD-kamerlid:

“Mijn ervaring is dat politici doorgaans gedreven mensen zijn, die de samenleving in beweging willen zetten. Die onrecht uit de wereld willen helpen en zich engageren voor hun idealen (...) Een politiek mandaat is een eer en mag ook behoorlijk vergoed zijn”.

Rutten onthult de kern van de kwestie. Zij vindt het normaal om over de samenleving te denken als over iets, wat door politici “...in beweging” moet worden gezet.  De bevolking wordt gezien als een hoop lamme sukkelaars, die door de politieke kaste moeten worden geleid en met idealen begiftigd. En wie dit niet normaal vindt, wie verwerpt dat zo’n zelfbenoemde particratische elite de lakens uitdeelt, is een populist. 

Een voorbeeld? Zie het streven, door de heersende kaste, naar een “...sociale mix” in de scholen. Onderwijsminister Pascal Smet vindt dat

“...scholen in principe een afspiegeling moeten zijn van de samenleving (...) Wie gescheiden opgroeit, zal later ook gescheiden leven. Ik kies niet voor een wij-zij-samenleving en daarom hebben we wij-scholen nodig. Onderzoek heeft uitgewezen dat zwakkere kinderen in een groep met sterkere kinderen beter gaan scoren, en dus moet gestreefd worden naar klassen met sterke en zwakkere kinderen samen" (De Morgen, 08-02-2011).

Noteer de verhoudingen: het is de minister die kiest en de prioriteiten stelt; de gewone burgers moeten zich maar laten mixen zoals de minister dat goedvindt. De politicus instrumentaliseert de burgers. In casu wil de socialist Smet ‘witte’ kinderen mixen met ‘zwarte’ kinderen, omdat hij dit gemix goed vindt, met name voor laatstgenoemden. Dat eerstgenoemden dit gemix niet zien zitten, bijvoorbeeld omdat zij menen hierdoor beschadigd worden, is voor de politicus geen punt. Hij beschouwt zichzelf immers als moreel superieur, en uit dien hoofde gerechtigd om aan de inferieuren zijn idealen op te leggen. Wanneer Rutten het heeft over politici als “... gedreven mensen, die de samenleving in beweging willen zetten”, dan prijst zij in werkelijkheid de tirannie van dit soort social engineering. 

Het particratisch bestel is gebaseerd op leugens rustend op leugens. De primaire leugen luidt dat dit bestel een democratie is. Een afgeleide leugen luidt dat parlementsleden het volk vertegenwoordigen. Zogenaamde volksvertegenwoordigers als Gatz vertegenwoordigen het volk helemaal niet. Hun zogezegd mandaat is in werkelijkheid een dwangmandaat, omdat aan de kiezer door de politieke kaste a priori het recht wordt ontzegd om desgewenst niet te mandateren doch (bv per referendum) zelf te beslissen.  De kiezer mag onder de politici diegene aanwijzen die de minst rampzalige indruk maakt, maar het elementaire democratisch recht wordt hem ontzegd om direct uit te spreken en te bepalen wat hij werkelijk wil.   Volksvertegenwoordigers vertegenwoordigen niet de aldus bevoogde kiezer doch enkel zichzelf, hun politieke partij en hun politieke kaste. Hun partijfinanciering, hun weddes en hun ontslagvergoedingen zijn niet toegekend door het volk; zij hebben zichzelf deze voordelen toegekend en misbruiken de staatsmacht om die betalingen af te dwingen. In ruil krijgt de burger van deze parasieten allerlei bemoeialwetten en  idealen à la Rutten opgesolferd. Dan zien we eerst autobussen rondrijden met daarop de paarse en met belastinggeld betaalde slogan “diversiteit is een verrijking”, om enkele jaren daarna te vernemen:

“Er is een buitensporige instroom van buitenlanders die hier aanspraak maken op de sociale zekerheid. Dat leidt tot een enorme verspilling van vervanginginkomens en sociale bijstand (...) Wij worden overspoeld met misdaadnetwerken, schijnzelfstandigen en nepvennootschappen. Vooral in Antwerpen lopen hierover al heel wat strafonderzoeken. Jaarlijks komen tientallen zaken voor van Spaanse Marokkanen die met valse arbeidscontracten van Brusselse en Antwerpse vennootschappen proberen om de werkloosheidsreglementering te omzeilen en genoeg arbeidsdagen te realiseren en dan uitkeringen te trekken” (advocaat-generaal Piet Van den Bon; GvA, 2 sept.2011, p.3);

of

“Hier wordt OCMW-steun al gebruikt om het terrorisme te financieren” (procureur -generaal Yves Liégeois, ibid.).

De maatschappelijke en financiële kost voor de door de heersende politiek kaste bevoogde modale Vlaming is gigantisch. 

Sven Gatz vraagt zich zogezegd af waarom de modale burger vindt dat de politicus aan hogere morele normen dient te voldoen. Het antwoord is gegeven: die principieel hogere morele status is de verantwoording die de politicus zelf geeft om zijn heerschappij over de modale burger te verantwoorden. Het is precies omdat de politicus zichzelf als moreel superieur beschouwt dat hij aan de individuele burger diens natuurlijke recht ontzegt om zelf direct deel te nemen aan de maatschappelijke besluitvorming, via volksstemming of referendum. Het is precies omdat niet het volk, doch de heersende kaste (‘de natie’) soeverein is, dat in België zo’n democratische besluitvormingsprocedures zijn uitgesloten. De modale Vlaming mag niet zelf beslissen voor welk bedrag hij solidair wil zijn met Walen, Brusselaars, asielzoekers en andere Grieken, want hij is moraal onbekwaam, hij lijdt aan het nimby-syndroom en heeft de onhebbelijke tendens om zich tegen georganiseerde staatsdiefstal te verzetten. Alleen de politicus is moreel hoogstaand genoeg om in te zien dat de modale Vlaming zich op grote schaal moet laten beroven, jaar na jaar. 

Natuurlijk gelooft die modale Vlaming niet in de morele superioriteit van de politieke kaste. Integendeel: uit alle onderzoeken en peilingen blijkt steeds opnieuw dat die Vlaming niets meer wantrouwt dan precies de politicus (verkopers van tweedehandswagens misschien uitgezonderd). De verontwaardiging over de uittredingsvergoeding voor Gatz en consoorten is secundair en betreft de schaamteloze inconsequentie van onze politieke heersers: wanneer zij beweren moreel superieur zijn in de mate dat alleen aan hen de maatschappelijke besluitvorming toekomt, kunnen ze dan tenminste niet proberen om de schijn op te houden van die morele superioriteit, in plaats van in het openbaar zo schaamteloos te graaien?