Interpretatie Zonder Te Zinzen: Waarom De Splitsing Van BHV Grondwettelijk Moet
From the desk of Matthias Storme on Sun, 2007-09-09 21:29
Het is merkwaardig dat allerlei mensen die zich anders nooit hebben toegelegd op de studie van de interpretatie van rechtsteksten en al zeker niet van arresten van het Grondwettelijk Hof, inzake BHV plotseling met grote zekerheid weten wat het Hof (toen nog Arbitragehof genaamd) beslist heeft in arrest nr. 73/2003 van 26 mei 2003. Ik heb het hier dan nog niet over de interpretatie van de overgangsmaatregel van 4 jaar (zie daarvoor mijn "Verkiezingen op 10 juni volgens huidige kieswet zijn ongrondwettig" of "Verkiezingen Zijn Ongrondwettig Volgens Huidige Kieswet"), maar wel over de vraag of er zonder grondwetswijziging andere oplossingen mogelijk zijn dan een splitsing van BHV. Zo stelt Walter Zinzen met het aura van een groot rechtsgeleerde: "Steeds opnieuw wordt als een mantra herhaald dat het Grondwettelijk Hof de splitsing van de kieskring heeft opgelegd, hoewel onder meer in deze krant al uitentreuren te lezen viel dat het Hof geen keuze heeft gemaakt over de manier waarop het probleem BHV moet worden opgelost. De politici die het anders zeggen zijn demagogen, er is geen ander woord voor." (de Standaard 4 september 2007, "'Non' betekent hetzelfde als 'onbespreekbaar' - Voer eindelijk een ernstig debat over BHV"), daarbij verwijzend naar een stuk van een lokale Groen!-politicus (Peter Verpoorten, "Een wasmachine voor BHV", de Standaard 10 augustus 2007), waarin de auteur een wasmachine belooft aan wie kan bewijzen dat het arrest van het Arbitragehof de splitsing noodzakelijk maakt.
Nu klopt het wel dat het arrest niet heeft beslist dat er noodzakelijk een provinciale kieskring moet komen, maar het klopt niet dat het arrest ruimte laat voor een niet-splitsing van Brussel-Halle-Vilvoorde (behalve in het geval àlle kieskringen zouden worden afgeschaft, zie verder). Ook bij een terugkeer naar arrondissementele kieskringen zou er op basis van de specifieke redenering van het arrest een splitsing van Brussel-Halle-Vilvoorde moeten plaatsvinden. Wel kan men in het arrest lezen dat er daarnaast mogelijks bepaalde maatregelen kunnen worden genomen voor de bescherming van minderheden.
Laat me even deze interpretatie adstrueren. Een arrest van het Arbitragehof wordt geveld in een bepaald type procedure en heeft een bepaalde structuur. Het arrest in kwestie is geveld in het kader van een procedure tot nietigverklaring van een wet wegens strijdigheid met welbepaalde bepalingen van de Grondwet. Die bepalingen moeten door de verzoeker worden aangevoerd en het Hof toetst dan aan de ingeroepen bepalingen. Men moet dus op de eerste plaats de grief lezen vooraleer de motieven te interpreteren die in antwoord op die grief zijn gegeven.
In het kwestieuze arrest werd de kieswetgeving in twee opzichten ongrondwettig verklaard. Het Hof stelde dat vast in twee verschillende delen van het arrest en in antwoord op twee verschillende grieven of middelen. Die grieven ken ik maar al te goed, want als advocaat van de zogenaamde "verzoekers in de zaak 2617" (nl. de N-VA, enkele kandidaten van de N-VA en leden van de N-VA uit Vlaams-Brabant en Henegouwen) heb ik ze zelf geschreven.
De eerste grief had betrekking op de verhouding tussen het arrondissement Halle-Vilvoorde en het arrondissement Leuven, de tweede grief had betrekking op de verhouding tussen Vlaams-Brabant in het algemeen en Halle-Vilvoorde in het bijzonder en Brussel. Wanneer sommigen zeggen dat het arrest de kieswet enkel ongrondwettig verklaarde waar het de Leuvenaars discrimineerde, is dat dus duidelijk onjuist.
In antwoord op de eerste grief werden een reeks bepalingen van de Kieswet op de eerste plaats al geschorst bij arrest nr. 30/2003 van 26 februari 2003, en vervolgens vernietigd bij arrest nr. 73/2003 van 26 mei 2003. De belangrijkste reden hiervoor was dat "Doordat het aantal kandidaten dat wordt verkozen in de kieskringen Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven niet afhangt van de respectieve bevolkingscijfers van die kieskringen, wordt aan de kiezers en de kandidaten van twee van de kieskringen van het Rijk op discriminerende wijze de waarborg ontzegd waarin artikel 63 van de Grondwet voorziet".
In het arrest over de schorsing is het Arbitragehof niet willen ingaan op de tweede grief om redenen die me niet geheel overtuigen, maar hier niet terzake doen. Het Hof besliste namelijk dat "rekening houdend met de grenzen waarbinnen het Hof in het kader van een vordering tot schorsing een middel kan onderzoeken" de grief betreffende de niet-invoering van een provinciale kieskring Vlaams-Brabant "niet in het stadium van de vordering tot schorsing, maar wel bij de behandeling van de zaak ten gronde (dient) te worden onderzocht".
De tweede grief wordt, zoals het hoorde, door het Hof geheel apart behandeld en heeft zoals gezegd geen betrekking op de verhouding tussen Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven maar op de specifieke regeling voor Halle-Vilvoorde. in de samenvatting van het Hof zelf luidt het:
"B.9.1. De tweede grief heeft betrekking op het feit dat de provincie Vlaams-Brabant, in tegenstelling tot de andere provincies, geen kieskring voor de verkiezing van de Kamer van volksvertegenwoordigers uitmaakt. Volgens de verzoekende partijen doorkruisen de bestreden bepalingen op discriminerende wijze de artikelen 1 tot 5 van de Grondwet doordat het arrondissement Halle-Vilvoorde deel uitmaakt van de provincie Vlaams-Brabant, het Vlaamse Gewest, de Vlaamse Gemeenschap en het Nederlandse taalgebied en over de ganse lijn bij het arrondissement Leuven hoort en gescheiden is van het arrondissement, Gewest en taalgebied Brussel, terwijl in de andere provincies de kieskring samenvalt met de provincie. Bovendien hebben de bestreden bepalingen tot gevolg dat de verzoekers in twee taalgebieden campagne moeten voeren".
Een woordje van uitleg voor niet-specialisten is hier op zijn plaats: op het ogenblik waarop deze procedure werd ingeleid, kon het Arbitragehof wetten slechts aan een beperkt aantal grondwetsartikelen toetsen, waaronder het non-discriminatiebeginsel, maar niet aan de artikelen 1 tot 5 van de Grondwet. Doch het Hof had sinds lang aanvaard dat men andere grondwetsbepalingen kan inroepen voor zover dat gebeurde in samenhang non-discriminatiebeginsel, en dat is dan ook wat ik in deze grief had gedaan.
Het is in antwoord op deze grief dat de bestaande kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde ongrondwettig werd verklaard. Deze grief handelde dus wel degelijk over de vraag of die kieskring op discriminerende wijze de artikelen 1 tot 5 van de Grondwet doorkruist (dat was immers de vraag die gesteld was). Het kan geen kwaad eraan te herinneren dat de artikelen 1 tot 5 van de Grondwet handelen over de indeling van België in gewesten en gemeenschappen (art. 1), met name drie Gemeenschapoen (art. 2) en drie gewesten (art. 3), de indeling in 4 taalgebieden (art. 4) en de indeling van het Vlaamse en Waalse gewest in elk 5 provincies (art. 5). De ongrondwettigverklaring geschiedde dus in antwoord op de grief dat Brussel-Halle-Vilvoorde deze indeling van het land op discriminerende wijze doorkruist. Discriminerend omdat enkel een deel van Vlaanderen, nl. Halle-Vilvoorde, in electoraal opzicht aan de logica van art. 1 tot 5 van de Grondwet wordt onttrokken (en bv. ook niet Waals-Brabant, of Henegouwen waar een reeks gemeenten met faciliteiten voor Nederlandstaligen liggen).
De reden waarom de huidige regeling ongrondwettig is, is dan ook te vinden in overweging nr. B.9.5., nl. dat "Door de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde te handhaven, de wetgever de kandidaten van de provincie Vlaams-Brabant op een andere wijze (behandelt) dan de kandidaten van de andere provincies vermits, enerzijds, zij die kandidaat zijn in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde in concurrentie moeten treden met kandidaten die elders dan in die provincie kandideren, en, anderzijds, zij die kandideren in de kieskring Leuven niet op dezelfde wijze worden behandeld als zij die kandideren in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde". Deze overweging kan niet anders worden uitgelegd dan dat de kandidaten van Vlaams-Brabant gediscrimineerd worden.
Anders dan sommige commentatoren die zich tot specialist in de interpretatie van dit arrest hebben uitgeroepen stellen, kan die ongrondwettigheid dus niet verholpen worden door gewoon terug arrondissementele kieskringen in te voeren. Ook dan immers zouden de kandidaten van Vlaams-Brabant nog steeds gediscrimineerd worden. Ook dan zouden de bepalingen van art. 1 tot 5 van de Grondwet nog steeds doorkruist worden.
Met andere woorden: er zijn maar zeer weinig grondwettelijke oplossingen mogelijk zonder splitsing van BHV; eigenlijk is er maar één: de afschaffing van alle kieskringen en de invoering van één nationale kieskring voor de Kamer. Maar dat is een ander debat, en er is bij mijn weten geen enkele partij voorstander van de volledige afschaffing van de kieskringen.
Sommige groot-interpretatoren zijn ook misleid door het feit dat het arrest benadrukt dat het door de invoering van provinciale kieskringen is dat de handhaving van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde verschillen in behandeling creëert die niet bestonden vóór de wet van 13 december 2002 (overweging B.9.3.). Maar men mag niet vergeten dat in het soort procedure waarin het arrest werd geveld (de vernietigingsprocedure) wetten slechts gedurende 6 maanden kunnen worden aangevochten. Nu de kieskring BHV bleef bestaan, moest het Hof uitleggen dat er wel degelijk iets veranderd was door de wet van 13 december 2002; zoniet zou men eigenlijk een oude regeling aanvechten. Men kan uit die overweging dus niet afleiden dat een terugkeer naar de oude arrondissementele kieskringen zonder splitsing van BHV grondwettig zou zijn.
Het Hof heeft immers ook in diplomatieke bewoordingen, maar toch duidelijk, gesteld dat de redenen waarom de niet-splitsing van BHV in een eerder arrest van 1994 nog door de beugel kon, nu niet meer volstonden. Het is overigens niet de eerste keer dat het Hof beslist heeft dat een regeling die eerder nog kon aanvaard worden, na verloop van tijd niet meer aanvaardbaar is (zo bv. inzake de Europese verkiezingen).
Wat wel klopt is dat het Hof gesteld heeft dat niet elk verschil in behandeling tussen de diverse provincies ongrondwettig moet zijn. Een nieuwe samenstelling van de kieskringen in de vroegere provincie Brabant zou gepaard kunnen gaan met bijzondere modaliteiten die kunnen afwijken van degene die gelden voor de andere kieskringen, teneinde de gewettigde belangen van de Nederlandstaligen en de Franstaligen in die vroegere provincie te vrijwaren.
Bij dat laatste wil ik zelf toch nog even commentaar geven. Die bijzondere modaliteiten mogen namelijk niet in strijd zijn met het globale evenwicht binnen de Belgische federatie. De parameters van dat evenwicht zijn aangegeven in de eerste artikelen van de Grondwet. Zij vereisen een duidelijke reciprociteit in dubbel opzicht:
- eventuele maatregelen ter bescherming van de Franstaligen als minderheid op Belgisch vlak moeten hun keerzijde vinden in maatregelen ter bescherming van de Nederlandstaligen in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad;
- eventuele maatregelen ter bescherming van Franstaligen in het ééntalig Nederlands taalgebied moeten hun keerzijde vinden in gelijkaardige maatregelen ter bescherming van de Nederlandstaligen in het ééntalig Frans taalgebied. Ter herinnering: Het communautair evenwicht, zoals dat in de Grondwet is vastgelegd, omvat zeer duidelijk:
- de gelijkwaardigheid van de Vlaamse gemeenschap en de Franse gemeenschap (art. 1, 2 en passim);
- de gelijkwaardigheid van het Vlaams gewest en het Waals gewest (art. 1,3 en passim);
- de gelijkwaardigheid van het Nederlands taalgebied en het Franse taalgebied (art. 4 en passim) en het grondwettelijk bestaan van “grenzen” van deze taalgebieden, die door art. 4 lid 3 bijzonder beschermd zijn;
- de toewijzing van de provincie Vlaams-Brabant aan het Vlaams Gewest op volstrekt gelijkwaardige wijze als de toewijzing van de andere Vlaamse provincies aan dat Gewest en de toewijzing van Waals-Brabant aan het Waals Gewest en de andere Waalse provincies aan dat Gewest (art. 5 GW);
- de volstrekt parallelle territoriale regeling van de bevoegdheid van de Vlaamse gemeenschap over het Nederlands taalgebied en van de Franse Gemeenschap over het Frans taalgebied (§2 van art. 127, 128 en 129 GW);
- de volstrekt parallelle onmogelijkheid voor een inwoner van het Vlaams Gewest om verkozen te worden in de Raad van de Franse Gemeenschap en voor een inwoner van het Waals gewest om verkozen te worden in de Raad van de Vlaamse gemeenschap (art. 24bis Bijzondere Wet hervorming instellingen).
Om die reden kan een splitsing van Brussel-Halle-Vilvoorde niét gepaard gaan met maatregelen ten gunste van Franstaligen in Vlaanderen die niet evenzeer zouden gelden ten gunste van Nederlandstaligen in Waals-Brabant en/of Henegouwen.
Het bestaan van faciliteitengemeenten in Vlaams-Brabant kan geen rechtvaardiging vormen voor het verstoren van dit evenwicht ten nadele van Vlaams-Brabant, aangezien dergelijke gemeenten in meerdere provincies aanwezig zijn, en er in andere provincies ook geen bijzondere regels gelden; behalve in beperkte mate in Komen en Voeren - maar zij kunnen alvast het totaal aantal Nederlandstalige v. Franstalige volksvertegenwoordigers niet beïnvloeden. Hieruit moet men alvast afleiden dat ook een "inschrijvingsrecht" voor inwoners in Vlaams-Brabant om in Brussel te stemmen voor (Franstalige) lijsten aldaar, slechts grondwettig is voor zover dit het totaal aantal zetels voor Vlaams-Brabant niet kan beïnvloeden.
Een laatste punt nog: ook het feit dat voor de verkiezingen voor de Senaat en het Europees Parlement de Franstalige kieskring zich uitstrekt over Halle-Vilvoorde, is ongrondwettig; aangezien de Nederlandstalige kieskring zich niét uitstrekt over Waals-Brabant of enig ander onderdeel van het Frans taalgebied. De reden waarom deze ongrondwettigheid niet kon worden vastgesteld door het Arbitragehof, is dat ze te vinden is in oudere wetgeving, die reeds meer dan 6 maanden oud was toen de procedure werd opgestart. Maar dat maakt die wet daarom niet grondwettig.
En o ja, Peter Verpoorten, zet die wasmachine voor mij maar al klaar .... En liefst één waarin ik nog zo'n paar varkentjes kan wassen.