België, Een Mislukt Project

Franstaligen-tegen-Vlamingen.-Hoe-België-als-natie-mislukte.jpg

Vanuit Nederland hebben de meeste Vlamingen als pro-separatistische stem alleen Geert Wilders gehoord. Nochtans kan ik getuigen dat heel wat Nederlanders met vage noties over het Belgische gemeenschappenprobleem voor de boedelscheiding en gebeurlijk de Vlaamse terugkeer in het Nederlands staatverband gewonnen zijn. Uitzonderlijk zijn echter de Nederlanders met een grondige kennis van de Belgische taalkwestie en zijn ingewikkelde geschiedenis. Hier is er zo eentje: Paul van Velthoven, een tijd woonachtig in België, daarna Nederlands correspondent van Belgische dagbladen. Zijn boek Franstaligen tegen Vlamingen. Hoe België als natie mislukte (Aspekt, Soesterberg 2012, 222 pp.) is een uitstekende historische inleiding tot de Vlaams-Waalse tegenstelling. Zeker aanbevolen voor Nederlanders, maar ook voor Vlamingen van de jongere generatie die alleen de jongste fasen van de Vlaamse beweging kennen.

De grond van het probleem is de steile ongelijkheid tussen de Franstaligen en de Nederlandstaligen die het koninkrijk België ingesteld heeft en handhaaft. De grootte en macht (zowel hard als zacht) van Frankrijk en het Franse taalgebied was daarin slechts één factor, ook bijzondere omstandigheden droegen het hunne ertoe bij. Zo was er de Franse bezetting, die in Vlaanderen een franskiljonse burgerij deed ontstaan: “Het Frans bezat sinds de Revolutie bovendien een propagandistisch voordeel, waarvoor de burgerij gevoelig was. Het werd nu als de taal van de vrijheid beschouwd.” (p.22) Bovendien was het de taal van het bestuur, van de Code Napoléon en de burgerlijke stand. De daaropvolgende Hollandse periode zorgde voor de vorming van een generatie leraars Nederlands,maar het bewind van Willem I maakte de suprematie van het Frans niet ongedaan: “In tegenstelling tot de taalpolitiek van de Fransen was de zijne gematigd.” (p.25)

Deze politieke meerderheidspositie vertaalt zich in een mentaliteit van Franstalige meerderwaardigheid. Over de late 19de eeuw: “De Vlaamse historicus Lode Wils heeft niet geaarzeld om bij de Walen van een Herrenvolkmentaliteit te spreken in die periode.” (p.76) Dat gevoel leidde tot een feitelijk gedrag dat zelfs de latere wettelijke schikkingen ten gunste van de taalgelijkheid overtroefde. Bijvoorbeeld, na WO1: “Nu kwamen de eerste grote taalwetten tot stand die aan de Vlamingen gelijke rechten moesten verzekeren, maar van Franstalige zijde werden die massaal ontdoken.” (p.15) En in 1970 bekwamen de Walen de federale pariteit, maar de Vlamingen kregen alleen op papier iets in de plaats: “In ruil daarvoor eisten de Vlamingen dat in Brussel ook diezelfde regel zou worden toegepast. Dat is ondanks alle taalwetten, besluiten en hoffelijkheidsakkoorden om daar uitvoering aan te geven, dode letter gebleven.” (p.11) Inderdaad: “In Brussel echter pakten de Franstaligen, daarin geholpen door de centrale overheid, terug wat zij in het Vlaams gewest verloren.” (p.12)

Verder gaven de Franstaligen wat toe, maar bedongen zij dat verdere Vlaamse stappen onderworpen zouden zijn aan hun eigen goedkeuring: “Bij het begin van de federalisering van België in 1970 bedongen de Franstaligen dat besluiten over structuurveranderingen van het land slechts met bijzondere meerderheden in beide taalgroepen zouden worden genomen.” (p.11-12) Zelf bedongen zij de gewenste elementen uit hun zelfbestuur zonder zich iets van de gemaakte afspraken aan te trekken, zoals bij de “institutionele atoombom” van Philippe Moureaux in 1991 die de bevoegdheid voor wapenlicenties aan het federale niveau ontworstelde.

 

België, een Frans initiatief

België is ontstaan door Franse of Fransgezinde intrige: “Uit Franstalige en Waalse kringen kwamen kort daarna de personen voort waaruit het Voorlopig Bewind was samengesteld. Van effectieve ondersteuning uit de Vlaamse streken was geen sprake.” (p.28) Nou ja, de Kerkleiding zag wel wat in een katholiek-vrijzinnig condominium, los van die noordelijke ketters, dus gaf zij passieve steun aan het project België. De orangisten waren aanvankelijk gehecht aan de eenheid van Zuid en Noord, maar zij werden met terreur in het Belgische gareel gedwongen.

De fameuze brief van meervoudig eerste minister Charles Rogier aan Lord Palmerston, over de gewenste “vernietiging van de Vlaamse taal”, wordt aangehaald, samen met de bekende twijfels aan zijn authenticiteit. De uitspraak blijkt in ieder geval echt, alleen het auteurschap wordt betwist: het “is ook denkbaar dat ze afkomstig was van…  Alexandre Gendebien”. (p.37)

De auteur verhaalt hoe de Hollandse bestuurders en legerleiders onhandig op de Brusselse opstand van 1830 reageerden, en België als redelijk ongerijmd resultaat van een op zich onbeduidend relletje tot stand kon komen. Eigenlijk was niemand vragende partij voor een Belgische staat: de meeste Vlamingen wilden de wederaansluiting bij Nederland, de Franstalige (of kortweg Franse) agitatoren wilden de wederaansluiting bij Frankrijk. België ontstond als compromis toen de grootmacht Engeland zich tegen een uitbreiding van Frankrijk verzette.

 

Twee naties

Dat er een aparte identiteit of “volksaard” van de Vlamingen en de Walen bestaat, is tegenwoordig voorwerp van een polemiek. In de 19de eeuw was het een vanzelfsprekendheid.

Een Franse ambtenaar is de sansculottentijd merkte het verschil op tussen “een bevolkingsgroep die afstamde van de oude Germanen, en een andere van de Galliërs. De eerste noemde hij geslotener, bedachtzamer en bijgeloviger dan de tweede. Die laatsten waren goede soldaten, maar ook sneller ontvlambaar, weerspannig en geneigd tot wraak.” (p.21) In de 19de eeuw zouden heel wat goede Belgen voor beschrijvingen van deze etnische verschillen zorgen. Op  grond daarvan bepleitte ULB-rector Leon Vanderkindere in 1870 een doorgedreven  federalisme naar Zwitsers model. (p.40)

Destijds zag men de erkenning van die verschillen niet als een bedreiging voor de eenheid van België. Aldus de bekende geschiedkundige Henri Pirenne: “In zijn openingsrede in 1899 als hoogleraar in Gent stelde hij dat er ondanks belangrijke verschillen tussen de Vlaamse en Waalse gewesten in de loop der eeuwen een gemeenschappelijke beschaving was ontstaan, waarvan de diverse elementen volgens hem nog maar moeilijk waren te ontwarren.” (p.42) Inderdaad:  “België was voor hem de natuurlijke uitkomst van een lang historisch proces.” (p.24)

Maar Vanderkindere en Pirenne spraken toen België al een voldongen feit was, internationaal aanvaard en nog moeilijk van zijn plaats te krijgen. Bij het ontstaan van deze staat lag dat anders: “Staatslieden als Talleyrand en Guizot waren ervan overtuigd dat het nieuwe land zich op de lange duur niet kon handhaven… [Talleyrand] hoopte dan ook (...) dat België verdeeld zou kunnen worden tussen Holland en Frankrijk. De liberale politieke leider en historicus François Guizot was al even sceptisch. Hij vond dat de Belgen maar speelden dat ze een volk waren.” (p.32) Het is alleen de traagheidswet die het voldongen feit België in stand houdt. 

In 1912 richtte Jules Destrée zijn bekende brief aan de koning over het niet-bestaan van “Belgen” en de daaruit volgende nood aan federalisme, maar in 1914 slikte hij zijn idee van twee jaar eerder over de bestuurlijke scheiding in. De schrijver vermoedt een verband met dit vroeg Waals getuigenis over de financiële transfers: de advocaat Maurice de Miomandre “weerde zich omstandig tegen bestuurlijke scheiding omdat dit financieel gesproken een ramp zou betekenen voor Wallonië[…] De Miomandre had met officiële statistieken becijferd dat de Vlamingen tussen 1840 en 1909 bijna twee miljard frank meer aan belasting … betaald dan de Walen.” (p.84)   

Er zijn nog altijd krachten die dit probleem ontkennen. Zij treden in de voetsporen van Destrée, die de flaminganten ondankbaarheid verweet: “’zij’ hadden ons geld afgenomen, want de Walen hadden toch voor de Belgische welvaart gezorgd”. (p.83) Hij doelde daarmee op het feit dat enkele Waalse industriebazen in Vlaanderen fabrieken gebouwd hadden en daarmee zo veel Vlamingen werk “gegeven”. Links geldt tegenwoordig als belgicistisch, maar een linkse analyse van bv. Waalse investeringen in de haven van Antwerpen zou geweest zijn dat Waalse kapitalisten deze initiatieven namen om op de rug van Vlaamse arbeid nog rijker te worden. Vlaanderen heeft inderdaad de arbeid geleverd (“gegeven”) voor de rijkdom van België inbegrepen Wallonië, ondermeer door de transfer van honderdduizenden Vlaamse arbeiders naar Wallonië. 

De Waalse beweging was dan ook, anders dan de Vlaamse, geen emancipatiebeweging: ”De politiek georiënteerde Waalse beweging is, aldus de Franse onderzoekster Astrid van Busekist, van begin af aan gebaseerd geweest op de afwijzing van de Vlaamse verlangens. De strijd van de Walen (…) ging juist om het behoud van hun privilegies”. (p.75) 

 

De Vlaamse beweging

De eerste kwarteeuw van België werd gekenmerkt door een algehele neergang en verarming van Vlaanderen, dat opkeek naar het snel industrialiserende Wallonië. De positie van het Nederlands onder Willem I werd ongedaan gemaakt en het Frans werd de taal van België. Een zekere nostalgie naar de Hollandse tijd bij de orangisten vertaalde zich niet in politieke winst. De Vlaamse beweging ontkiemde als zeer bescheiden in omvang en in haar verlangens, die het Belgische feit na enkele jaren niet meer in vraag stelden.

De dichter Jan van Rijswijck schreef in 1856, ter gelegenheid van het jubileum van 25 jaar koninkrijk België: “Al vijfentwintig jaar is de Waal het zondagskind van de regering. De Vlaming wordt afgewezen en geminacht. (…) ‘Word Frans, roepen ze ons toe, ‘en dat alles zal overgaan.’ (….) Vergeet onze oorsprong, de roem die Vlamingen in voorgaande eeuwen hebben verworven en alles zal voorbij zijn. En wat zullen we anders zijn dan negers op en plantage, dan Indiërs in een Engelse kolonie.” (p.51)

In reactie hierop werd de commissie-Lucien Jottrand opgericht, die de Vlaamse taalgrieven reeds in 1857 erkende, zelfs veel verdergaand dan een eerste Vlaamse petitie uit 1840. Maar premier Charles Rogier werkte de publicatie ervan tegen, en ze bleef dode letter.

De vlaamsgezinden bleven echter aan de weg timmeren en boekten geleidelijk aan resultaten: “In de taalwet die in 1883 werd aangenomen, werd het recht op onderwijs in het Nederlands in het voortgezet onderwijs erkend.” (p.59) Tegen veel tegenstand van Fransgezinde schoolbesturen werd stilaan een Nederlandstalige optie in het middelbaar onderwijs ingevoerd. Het lager en beroepsonderwijs bleef in Vlaanderen Nederlandstalig, en daar hebben de partijgangers van de algehele verfransing hun kans gemist. Hadden zij kort na 1830 de schoolplicht ingevoerd en alleen Franse scholen laten bestaan, dan was Vlaanderen onherroepelijk Franstalig geworden. 

Dat dit inderdaad het effect is van verplicht Franstalig onderwijs bleek in Brussel, waar de oprichting van Vlaamse scholen met succes gesaboteerd werd door het Franstalig bestuur. De verfransing van de Brusselse Vlaming kon definitief om zich heen grijpen dankzij de wet op de leerplicht van minister Prosper Poullet in 1914. Deze wet of althans het resulterende Brusselse onderwijsbeleid kwam er onder protest van August Vermeylen, die de gevolgen voorzag.

 Ondanks deze betrekkelijke Vlaamse overwinning, bleef België bestuurlijk een Franstalige staat, bv.: “De militaire hiërarchie bleef volledig Frans.” (p.67) Samen met de auteur vragen wij ons af waarom de Vlamingen deze achterstelling zolang duldden: “De vraag is gerechtvaardigd waarom het zo lang duurde voordat de Vlaamse beweging in vergelijking met andere emancipatoire volksbewegingen in Europa zo laat resultaten boekte.” (p.68) Uit beleefdheid geeft hij het antwoord niet, maar het heeft iets te maken met de goedige Vlaamse volksaard, versterkt door armoede en het geloof. Een kinderhand is gauw gevuld, dus de Vlaming laat zich met een kluitje in het riet sturen, de belofte van een beloning in het hiernamaals of tegenwoordig een schouderklopje van de media. 

 

Flamenpolitik

De Eerste Wereldoorlog werd een breukmoment voor de Vlaamse beweging, waarin de ware aard van België duidelijk werd: “Het begon er mee dat direct na de opmars van het Duitse leger door België in de augustusdagen van 1914 de Vlaamsgezinden in de Franstalige pers van Duitse sympathieën werden beschuldigd.” (p.91) WO1 was volgens de franskiljonse schrijver Maurice Maeterlinck “een strijd van de Latijnse beschaving tegen het Duits barbarendom”. (p.92) 

De Vlamingen in bezet gebied verhoopten om van de Duitsers te krijgen wat België hen niet gaf, namelijk zelfbestuur. De Duitse overheid ging hier graag op in en ontwierp een Vlaanderenvriendelijke Flamenpolitik. Het vooruitzicht van een zelfstandig Vlaanderen bracht de activisten aan het denken over politieke structuren, en sommigen van hen “dachten aan een staatsstructuur zoals die in Zwitserland bestond”. (p.93) Maar hun droom ging samen met de Duitse vooruitzichten op de eindzege ten onder. Zij die niet tijdig naar Nederland of Duitsland konden vluchten, werden door België gestraft.  

Nochtans: “Voor een goede beoordeling van hun optreden moet ook bedacht worden dat zij geen oorlogsmisdaden begingen. Zij waren opgekomen voor gelijke rechten voor de Vlamingen. De Belgische regeringen wilden hen die niet geven.” (p.94) Zelfs Henri Pirenne, die zijn stelling van een synthesebeschaving door de opflakkering van patriottisme tijdens en na de oorlog bevestigd zag, erkende dat “het activisme gericht was op de verwezenlijking van een Vlaams ideaal (…) en beslist niet om Duitsland in de kaart te spelen”. (p.93) 

Ook de flaminganten die tégen Duitsland gevochten hadden, waren echter geradicaliseerd, ondermeer door hun teleurstelling in de niet-nagekomen beloften van koning Albert I. Ondanks de miskenning van het Nederlands aan het front hadden zij trouw voor België gestreden, en nog werden hun grieven niet gehoord. België was onverbeterlijk: “De Vlaamse historicus Wils meent daarom dat in de eerste jaren na de wereldoorlog zich de definitieve breuk voltrok tussen grote groepen flaminganten en de Belgische staat.” (p.97)

 

De doorbraak

Na een tweede vooruitgang van de Frontpartij, die eerst 6 en dan 11 kamerzetels behaalde, begonnen de klassieke partijen de Vlaamse eisen ernstig te nemen. Eind jaren 20 gonsde het van communautaire koorts, en hervormingen werden nu onvermijdelijk. De Franstaligen toonden waar hun prioriteiten lagen: “De Franstaligen zouden hun privileges in Vlaanderen moeten opgeven. De Walen protesteerden weliswaar hevig, (….) maar bij het vooruitzicht dat bij voortdurend verzet van hun kant het tot vormen van tweetaligheid in Wallonië moest komen, bonden ze in. De Walen wilden daar hoegenaamd niet van weten.” (p.100)

Nu het “territorialiteitsbeginsel” in de belgicistische media zo negatief in beeld gebracht wordt, is het goed om te beseffen dat dit door de Franstaligen verkozen en opgelegd is. De Vlaamse beweging dacht decennialang binnen het Belgische kader en droomde van een tweetalig België waarin de honderdduizenden Vlaamse gastarbeiders in Luik en de Borinage Vlaming konden blijven. Daarom bv. richtte het Davidsfonds afdelingen op in Wallonië. Maar de Franstaligen wilden geen tweetalig Wallonië, en hoewel zij tweetaligheid voor Vlaanderen verkozen, waren zij bereid om desnoods Vlaanderen eentalig te laten verklaren mits Wallonië van elke erkenning van dat minderwaardige Nederlands gevrijwaard bleef. De taalgrens is een Franstalige uitvinding, ook al wordt hij in de herinnering vereenzelvigd met de door Vlaanderen geëiste vastlegging ervan. Hij werd aanvankelijk zo opgevat dat hij toch nog met de verfransing van stukken Vlaanderen verenigbaar zou zijn dankzij zijn afhankelijkheid van  talentellingen (die na Wereldoorlog II overigens vervalst werden), maar de Vlamingen bedongen in 1963 de afschaffing daarvan.

Vlaanderen vernederlandste aanzienlijk, maar de Franstaligen pacificeerden niet, integendeel: “Met deze Taalwetten werd het minimumprogramma van de Vlaamse beweging gerealiseerd. Er veranderde weliswaar het nodige ten goede, bijvoorbeeld in de vernederlandste rechtspraak die in 1935 bij wet werd geregeld. Maar het bleek al heel snel dat de andere wetten in bestuur en onderwijs slecht werden nageleefd, ja vaak ook openlijk werden gesaboteerd.” (p.103)

 

De Tweede Wereldoorlog

De Vlaamse beweging hergroepeerde zich in de jaren ’30 in het Vlaams-Nationaal Verbond (VNV), inderdaad eerder een verbond dan een partij, die in sommige streken zelfs onder een andere naam opkwam. Het VNV zat nog met de erfenis van het Activisme en de repressie daartegen, en ging daar volgens de auteur onredelijk mee om: “De amnestie-eisen, overigens fel opgedreven door het VNV om elk compromis te verhinderen, stuitten op fel verzet van de liberalen.” (p.107)

In ieder geval, de partij zou spoedig andere katten te geselen krijgen. Tijdens de tweede Duitse bezetting (1940-44) nam zij deel aan de macht, en steunde zij de Duitse oorlogsinspanning door tot dienstname in de internationale legioenen van de Waffen-SS op te roepen. Zij herinnerde zich de Duitse welwillendheid tegenover de Vlaamse desiderata in de eerste bezetting en verwachtte opnieuw de Duitse medewerking met haar anti-Belgische plannen te verkrijgen. Die kwam er niet: aan het statuut van België werd niets veranderd, dat hield de Duitse regering als wisselmunt bij een verhoopte uiteindelijke machtsverdeling met Groot-Brittannië. Slecht marginale segmenten van de Vlaamse beweging trokken hieruit het juiste besluit, nl. om de Duitsers de rug toe te keren; het VNV collaboreerde tot het bittere einde.  Er kwam echter wel, voor het eerst en het laatst in de Belgische geschiedenis, een strikte naleving van de Belgische taalwetten. 

Dat was toch al een hele vooruitgang: “Uit ongenoegen over de falende taalwetgeving deden Vlaamse collaborateurs tijdens de Tweede Wereldoorlog met behulp van de bezettende Duitse overheid in Brussel opnieuw een poging de stad te vervlaamsen. De taalwetgeving werd nu strikt nageleefd en het aantal Nederlandse klassen nam nu fors toe.” (p.193)

Uit verbolgenheid over deze door de Duitsers opgelegde doch democratisch gestemde Belgische regeling gaven de Franstaligen de naoorlogse repressie een uitgesproken anti-Vlaams karakter. De beginnende Volksunie had in de jaren ’50 dan ook als hoofdeis de amnestie voor de talloze Vlaamse veroordeelden. Met dit begrijpelijke wondenlikken liet zij zich, achteraf bezien, door een instrumentele bijzaak afleiden van de hoofdzaak, namelijk het Vlaamse politieke belang. 

De Belgische repressie zorgde er wel voor dat de Vlaamse beweging meer dan een halve eeuw lang geen objectieve evaluatie kon maken van haar collaboratie. Ook het “historisch pardon” van de IJzerbedevaart van 2000 was dat niet, al had het de anti-Vlaamse vooroordelen van de linkerzijde kunnen neutraliseren (mits die te goeder trouw zou zijn). Historici putten zich uit in anti-Vlaamse publicaties over deze onwil, maar laten na, in te gaan op de Belgische eindverantwoordelijkheid daarvoor.

 

Staatshervormingen 

Moeizaam en verbitterd klom de Vlaamse beweging in de jaren ’50 weer recht. Brussel was nu definitief in Franstalige handen, en de Vlaamse campagnes om de verfranste Brusselse Vlamingen terug te winnen, haalden weinig uit: “Oud-premier Theo Lefèvre stelde dat de campagnes van de flaminganten contraproductief waren.” (p.194) In Brussel zou de Vlaamse zaak gestadig achteruit gaan, maar op Belgisch niveau haalde zij wel een overwinning.

Buitenlandse investeringen in Vlaanderen en de veroudering van het industriële weefsel in Wallonië zorgden voor een economische omslag. Die gaf de Vlamingen meer zelfvertrouwen. Zij konden deze slechts heel gedeeltelijk omzetten in politieke winst. De communautaire regeling van 1961-63 was zeer gemengd en zadelde Vlaanderen met de blijvende etterende wonde van de faciliteitengemeenten op, maar legde wel de taalgrens vast. De grendelgrondwet van 1970 kwam een eindweegs tegemoet aan de toenmalige Vlaamse eis voor federalisme maar voerde de minderheidsveto’s tegen de wil van de Vlaamse meerderheid in.  

 “De openbare tweetaligheid verdween nu geleidelijk maar onontkoombaar uit Vlaanderen. Daar trad nu voor het eerst in de Belgische geschiedenis taalvrede in.” (p.140) Het is toch zo eenvoudig, en de geschiedenis leert het telkens opnieuw: conflicten ontstaan maar daar waar de macht onduidelijk verdeeld is. Eens de taalhomogeniteit van Vlaanderen erkend was, eindigde het conflict daar en trad de vrede in. Brussel en de Rand daarentegen bleven geheel resp. gedeeltelijk tweetalig en behept met ingewikkelde compromissen over de macht, en zij bleven dus een strijdperk.

Een onvoorzien effect van dit einde van de taalstrijd was dat er een generatie Vlamingen kwam die de vruchten van de strijd plukten maar hem zelf niet meer gekend hadden. Naast of in plaats van de franskiljons kreeg de Vlaamse beweging een ander soort tegenstanders in Vlaanderen. Het ging weer vooral om kringen die privileges te verdedigen hebben, namelijk de gesubsidieerde cultuursector en de begunstigden van de belgicistische Koning Boudewijn-Stichting. Anderzijds doen velen van hen het ook wel uit overtuiging, namelijk de typisch Vlaamse, brave zorg om de ander, hier dus de Franstalige ander, die warempel zijn voorrechten zou kunnen “verliezen”; en om het eigen zielenheil, dat wel een transfer waard is. Een bijkomende eigentijdse bron van Vlaams belgicisme komt voort uit de multiculturele bewogenheid, want “het tweeslachtige karakter van België wordt in deze kringen als een bron van rijkdom ervaren”. (p.163)

De auteur schetst dan de opeenvolgende staatshervormingen, de sanering van de Waalse staalindustrie,de moord op André Cools als symbool van de degeneratie van Wallonië, de vijf resoluties van het Vlaams parlement (een hoogtepunt van heel-Vlaamse radicaliteit, gevolgd door een beschamend terugkrabbelen), de RTBF-uitzending Bye-bye Belgium, het verschijnsel van de twee gescheiden publieke opinies, Yves Leterme’s vergelijking tussen de Rwandese radio Mille Collines en de RTBF, en de nieuwe versies van de oude Franstalige leuze“Brüssel Vlaams, ça jamais”. Hij stelt het gelijk van Charles Bricman vast, die in het Frans zei: “Dit land is door de feiten achterhaald.” (p.178)

De auteur maakt een interessant punt maar overdrijft de gunstige effecten van de gewestvorming waar hij schrijft: “Het afschaffen van de klassieke eenheidsstaat leek enigszins op een terugkeer naar het verleden, vóór het ontstaan van België, toen de gewesten en vorstendommen van de Zuidelijke Nederlanden ieder voor zich over een behoorlijke mate van zelfstandigheid beschikten en de communautaire problemen die België had opgeroepen, onbekend waren.” (p.136) De bestuurlijke opdeling van dit grondgebied heeft inderdaad voorgaanden in de geschiedenis, maar het is zeer de vraag of het onoverzichtelijke Belgische kluwen van nu met deze historische voorbeelden overeenstemt.

 

Het besluit

Na een overzicht van de geschiedenis van België volgt een blik in de toekomst. De Vlaamse beweging heeft het romantische flamingantisme afgeschud en voor een nuchterder benadering gekozen. Een voorbeeld dat de auteur niet geeft, maar dat ondergetekende van nabij heeft meegemaakt, is de evolutie bij het weekblad ’t Pallieterke. Dit was vroeger het blad van de repressieslachtoffers, dat op automatische piloot reed, teerde op de onderbetaalde medewerking vanuit dat milieu, en volstrekt niets deed om redactioneel beter te worden of een nieuw publiek aan te boren. Maar onder de hoofdredacteurs Leo Custers en nu Karl Van Camp werd het blad aanzienlijk beter en professioneler (hoewel nog steeds onderbetaald). 

Een voorbeeld dat in dit boek wel aandacht krijgt, is het Warande-manifest voor een zelfstandig Vlaanderen van 2005: “Voor het eerst werd daarin niet langer op grond van nationalistische maar op grond van zakelijke, economische overwegingen en met cijfers onderbouwd geprobeerd de Franstalige buitenwacht ervan te overtuigen waarom aan het bestaande Belgische federale bestuursmodel een einde gemaakt zou moeten worden. Het meest gerenommeerde Franstalige onderzoeksinstituut, het CRISP, sprak minachtend van een ‘neoliberaal’, ‘darwinistisch’ manifest met ‘Thatcheriaanse ondertonen’ zonder de constateringen en cijfers van het manifest te kunnen betwisten.” (p.179) Dat is zowat het heersende discours tegen het nieuwe Vlaanderen en zijn belichaming, de centrumrechtse N-VA, inderdaad met een opvallende afwezigheid van inhoudelijke argumenten.

Toch is de auteur in zijn besluit eerder optimistisch over de toekomst van België. Het laatste hoofdstuk heet niet voor niets:  “Wapenstilstand. Naar een definitieve staatshervorming.” (p.205) Heeft de Vlaamse lezer iets gemerkt van deze stilstand der vijandigheden? Eén dag het anti-Vlaamse haatproza van Le Soir lezen, is voldoende om van het tegendeel te overtuigen. Maar de auteur gelooft er nog steeds in: “Nu gaat het erom de oude weeffouten uit het oude unitaire Belgische model te herstellen.” (p.213)

Hoopvolle flaminganten wijzen op de vreedzame boedelscheiding tussen Tsjechië en Slovakije. Die landen hadden echter geen twistappel Brussel: “Maar door Brussel is België een Siamese tweeling met een gemeenschappelijk hart. Als het erop aankomt willen de Vlamingen Brussel niet opgeven. En de Franstaligen zullen nooit onder een Vlaamse regering willen ressorteren, ook al is de tweetalige hoofdstad omgeven door Vlaams gebied.” (p.180) Het loutere bestaan van Brussel houdt dus een scheiding tegen, terwijl het zelf toch bij uitstek de onwerkbaarheid en onrechtvaardigheid van de Belgische constructie illustreert:  “Brussel werkte als een bijl aan de wortel van een België dat aan beide culturen een plaats had kunnen geven. Brussel werd het slagveld bij uitstek van de taalstrijd.” (p.185-186) Bijvoorbeeld: “Uit het taalrapport van de vice-gouverneur van 2005 bleek dat slechts een vierde van alle personeelsaanstellingen in de Brusselse maatschappelijke instellingen de taalwet respecteert.” (p.197)

De Franstalige kwade trouw regeert dus nog steeds, evenals de collaborateursmentaliteit bij een deel van de Vlamingen. Zou een onbevooroordeeld buitenstaander niet wensen dat deze krachten het onderspit delven? Zou het weliswaar onwaarschijnlijke scenario van een rechtvaardige en werkbare machtsverdeling op dit grondgebied, bijvoorbeeld na de door de flaminganten gewenste gebiedsverdeling, niet verkieslijker zijn?