Ballade Van Een Straathoekwerker
From the desk of Koenraad Elst on Fri, 2013-01-04 21:33
De islam is een probleem, voorzeker, maar een voorlopig nog omvangrijker probleem is de weigering om dat onder ogen te zien. Onze beleidvoerders steken hun kop in het zand en grijpen elke strohalm die hen in de begoocheling bevestigt dat het allemaal onbelangrijk is en niet aan de islam ligt. Nu hebben wij een getuigenis van op het terrein, van een heuse straathoekwerker die het allemaal van dichtbij beleefd heeft: Kroniek van een aangekondigd onheil. Radicale islam in Vlaanderen (ASP, Brussel 2012) door Peter Calluy.
Het eerste voorwoord is van Johan Braeckman, het tweede van Wim Van Rooy, en dan krijgen we nog een uitgebreide verantwoording door de auteur. Op p.33 begint hij dan eindelijk zijn verhaal, hoe hij als zoon van een paracommando die in Kongo zijn geloof verloren was, zelf vrijzinnig opgroeide. Hoe hij na tien jaar als vrachtwagenchauffeur dit werk door rugklachten niet meer kon doen, en dan maar in Boom straathoekwerker werd. Daar werd hij als socialistisch partijman zeer verwelkomd door de gemeentelijke SP.a.
Calluy moest bijvoorbeeld voor het festival Mano Mundo van het Darwinjaar 2009 een debat over de evolutieleer voorbereiden. Intussen werd daar ook over gedebatteerd in De Zevende Dag: “De imam (Nordin Taouil) verdedigde de letterlijke interpretatie van de sacrale Koran en Bijbelteksten als de enige waarheid.” (p.249) Hij eiste dat de islamitische creationist Harun Yahya op dezelfde voet onderwezen werd. Dat maakt dus duidelijk waarmee we geconfronteerd worden. In Boom ging het Darwin-debat dus niet door, want er was druk uitgeoefend en de politici hadden toegegeven. De gemeente stuurde Calluy het sms-bericht: “Darwinproject is niet weerhouden. Niet opportuun en te gevoelig.” Als atheïst had hij niet gedacht dat atheïsten een gediscrimineerde groep vormen, tot dan.
Vanuit zijn functie kreeg hij te maken met een zekere Fouad Belkacem, later ook bekend als Abu Imran. Die was stichtend voorzitter van Jongeren Voor Islam, een salafistische moslimvereniging en voorloper van Sharia4Belgium. We zien hem als de spin in het islamistisch web in een organigram (p.286). Hij wist de homo’s en andere verenigingen uit het jeugdhuis buiten te pesten. Als straathoekwerker had Calluy als job, met de betrokken jongeren te praten en de verhoudingen tussen de verschillende verenigingen te bevorderen. Maar tegen het charisma van Belkacem was hij niet opgewassen. Dus waarschuwde hij zijn politieke oversten. Die hadden het bekende gedrag: eerst het probleem negeren, dan wat pappen en nathouden, tenslotte zich kwaad maken op de boodschapper. Hij noemt namen, bv. Caroline Gennez ontpopte zich als een fanatieke islamnegationiste.
Ook academici zijn bij de moedwillig blinden voor het islamgedrijf. De meeste beroepsmensen in de departementen voor multiculturele of islamologische studies worden nu geselecteerd op hun “betrouwbare” standpunten. En als ze niet in de pas lopen, krijgen ze last. Zo heeft de denktank Vigilance Musulmane een klacht ingediend bij het Centrum voor Gelijke Kansen en Racismebestrijding tegen socioloog Mark Elchardus (VUB). “De groep valt erover dat de socioloog een verband heeft gelegd tussen islam en antisemitisme.”
Je zou je kunnen afvragen of de auteur, die wegens te radicaal door burgemeester Patrick Marnef (SP.a) ontslagen werd, de politieke slapheid eigenlijk wel hard genoeg beoordeelt. Meestal wel, maar soms ontgaat hem het ideologisch belang van sommige woorden of daden. Bijvoorbeeld, de Antwerpse schooldirectrice Karin Heremans getuigt over de hoofddoekbetwisting, waarin ook Abu Imran een opstokende rol speelde: “Waarop de hele speelplaats de takbir [= tot-groot-verklaring: ‘God is groter’] begon te scanderen: Allahu akbar… Als ze deze beelden straks uitzenden, staat Vlaanderen op z’n kop, dacht ik. Het pleit voor de verantwoordelijkheidszin van de pers dat ze dat niet gedaan heeft.” (p.259) Calluy verslaat die verklaring zonder veel ideologisch commentaar.
We willen iemand in haar positie niet te hard bekritiseren, maar eigenlijk bepleit ze de islamvriendelijke en waarheidvrezende houding die zoveel kwaad doet. Als lezer krijg ik dan de gedachte: Karin Heremans toont moed door de hoofddoek te verbieden, maar ideologisch is zij net zo weigerachtig om het islamprobleem onder ogen te zien als de meeste politici. Het is juist onverantwoordelijk van de media dat ze die islamitische motivering buiten beeld gehouden hebben. Het is namelijk heel belangrijk dat de Vlaamse bevolking op de hoogte gesteld wordt van de ideologie die achter het verschijnsel Abu Imran schuilgaat, en die hem toegang verschaft tot een ruime achterban, namelijk alle jongeren die “moslim” als identiteit meegekregen hebben..
Het boek bevat 15 bijlagen, meestal documenten uit politiek en lobbywerk, ook de statuten van Jongeren voor Islam en het manifest van de Moslim-Democratische Partij (“De islam is een politieke religie”, p.323), de tekst van de tussenkomst van prof. Hans Jansen tijdens het gewonnen proces-Wilders, meerdere interviews met prof. Urbain Vermeulen en het Knack-vraaggesprek met Calluy zelf. Ik ben blij van met Vermeulen van mening te kunnen verschillen waar hij zegt: “Het gaat de moslims niet om overheersen.” (p.380) Daar gaat het niet alle moslims om, maar wel een kritische massa onder hen. Hij herstelt zich wel door dan uit te weiden over de assimilatie van allochtonen, die zonder krachtig ingrijpen slechts wensdenken is.
Een hoopvolle ontwikkeling is dat vele moslimradicalen uiteindelijk ontwaken. Van ene X wil Calluy zelfs de naam niet onthullen om hem niet te benadelen (p.29), en ook een medebestuurder van Fouad Belkacem geeft nu toe dat “wij allemaal precies zot waren geworden” (p.29). Tegelijk hoopgevend en verontrustend is het bestaan van de Vereniging van Belgische ex-Moslims: zij gebruikt graag de Vlaamse ex-bekeerling Peter Velle als woordvoerder, want de geboren moslims onder hen “willen niet publiekelijk naar voren treden. Reden: angst.” (p.255) Dat is de werkelijkheid van de islam in onze samenleving. En we moeten Peter Calluy dankbaar zijn dat hij de politici op hun verwaarloosde verantwoordelijkheid daarin gewezen heeft.