Global Warming: De Ideologie van de Consensus

Er bestaat naar verluid een ruime ‘wetenschappelijke consensus’ rond de bewering dat de mens sinds enkele decennia een globale opwarming van de aarde veroorzaakt (Anthropogenic global warming, AGW). Die consensus werd ook op allerhande manieren geconsacreerd. Zo publiceerden in 2005 tien wetenschappelijke academiën (van respectievelijk de USA, Rusland, Japan, Duitsland, Frankrijk, Italië, India, Canada, Brazilië en Italië) een gezamelijke oproep tot actie tegen door de mens veroorzaakte globale opwarming.

En in 2004 publiceerde Science (vol. 306, p. 1686) een artikel onder de titel The scientific consensus on climate change waarin werd vastgesteld dat dissidentie in de wetenschappelijke litteratuur nagenoeg onbestaande is. In deze veelgeciteerde publicatie wordt gesteld dat die consensus heel goed fout kan zitten, maar niettemin wordt toch betoogd dat wij ons moeten gedragen alsof de consensus indicatief is voor waarheid:

 

The scientific consensus might, of course, be wrong. If the history of science teaches anything, it is humility, and no one can be faulted for failing to act on what is not known. But our grandchildren will surely blame us if they find that we understood the reality of anthropogenic climate change and failed to do anything about it.

Dat is natuurlijk een contradictorische positie. Indien de wetenschappelijke consensus best verkeerd kan zijn, dan is die consensus geen waarheidsargument, zodat iemand die weigert om de AGW-consensus bij te treden niet vatbaar kan zijn voor blaam. Indien we niet echt weten, ondanks de bestaande ‘wetenschappelijke consensus’, dat de mens een klimaatsverandering veroorzaakt, maar toch handelen alsof we dit zeker weten, dan zouden we net zo goed vatbaar zijn voor het verwijt vanwege onze kleinkinderen dat we de maatschappelijke ontwikkeling roekeloos hebben ontwricht door het nemen van allerhande onzinnige en dure maatregelen. Indien de consensus fout kan zitten, is het zelfs goed denkbaar dat onze kleinkinderen ons zullen verwijten dat wij een komende global cooling niet hebben bestreden door meer koolzuurgas in de dampkring te brengen.

Ervaringen met ‘consensus’

Iedereen ziet wel in, dat een argumentatie op basis van ‘consensus’ principieel als drogreden moet gelden.Ten gronde is de juistheid of onjuistheid van een bewering volkomen onafhankelijk van het aantal personen dat die bewering onderschrijft. Van dit inzicht kan geen millimeter worden afgeweken zonder het domein van de waarheid als dusdanig te verlaten. De waarheid van een bewering hangt enkel en alleen en volstrekt exclusief af van haar inhoud zelf.

Men dient echter het probleem ook van een praktische zijde te bekijken. We hebben niet de tijd noch de expertise om ten individuele titel elke zogezegd wetenschappelijke bewering op haar betrouwbaarheid te onderzoeken. De menselijke productieve activiteit is gebaseerd op het principe van arbeidsdeling, en dat geldt ook voor de voortbrenging van wetenschappelijk inzicht. We dienen dus minstens in bepaalde gevallen de beweringen en stellingnames van experts te vertrouwen.

Doch anderzijds geldt ook dat de geschiedenis talloze voorbeelden biedt van ‘wetenschappelijke consensus’ rond opvattingen die nadien compleet verkeerd bleken. Honderd jaar geleden zag het landschap van de natuurwetenschappelijke opvattingen er helemaal anders uit dan tegenwoordig. De speciale relativiteitstheorie was net bekend, de algemene relativiteitstheorie en de quantummechanica waren nog toekomstmuziek. De biochemie stond nog in haar kinderschoenen; de structuur van het DNA werd pas in 1953 bekend. Zelfs de aarde was nog onvolledig in kaart gebracht, en de Zuidpool moest nog bereikt worden. Toch was in de loop van de 19de eeuw ongeziene wetenschappelijke vooruitgang geboekt, met ondermeer de thermodynamica, de elektrodynamica en de organische chemie als spectaculaire voorbeelden.

Er heerste een eeuw geleden een consensus rond allerhande opvattingen die thans als verkeerd gelden. Dat is met name het geval wanneer we wetenschappen bekijken die inzake ontwikkelingsgraad vergelijkbaar zijn met de huidige klimaatvoorspelkunde. Een eeuw geleden beschikte men reeds over behoorlijke telescopen, de hemelmechanica was zeer goed ontwikkeld en een aantal beginselen van de spectraalanalyse waren gekend. Doch de ‘consensus’ rond de bouw van het heelal week zeer sterk af van wat momenteel wordt gesteld. Algemeen werd aangenomen dat er slechts één melkweg bestond, en dat de andere galaxieën slechts kleine neveltjes waren binnen het ene alomvattende sterrenstelsel (het ‘grote debat’ zou pas in de jaren twintig plaatsvinden). Van een uitdeinend heelal had niemand gehoord.

Hoe stond het met de aardkunde pas vijftig jaar geleden? Men beleefde toen de laatste fase van een consensus, georganiseerd rond de opvatting dat de continenten vast op hun plaats bleven, doch in het verleden wel door thans verdwenen landbruggen waren verbonden. Er waren wel sceptici, zoals bijvoorbeeld Wegener, die beweerden dat de continenten zich ten opzichte van elkaar verplaatsen. Maar Wegener was niet eens een geoloog, en wie kon aan zijn fantastische en haaks op de consensus staande beweringen enig geloof hechten? Niettemin: een aantal door Wegener aangehaalde argumenten – zoals de goede overeenkomst tussen de vorm van de continenten aan weerszijden van de Atlantische oceaan – waren in zijn tijd reeds goed gedocumenteerd en worden nu als sterke argumenten pro continentendrift gezien. Maar de wetenschappelijke consensus was tot de jaren vijftig dus helemaal anders.

De geneeskunde biedt talloze voorbeelden, ook in de loop van de allerlaatste decennia, van ‘wetenschappelijke consensus’ die nadien werd verlaten. Een treffend voorbeeld is de ontdekking van de ware oorzaak van maagzweren door Marshall en Warren. Iedereen die heeft meegemaakt hoe in een modern ziekenhuis een complex ziektebeeld toch doelgericht en raak werd gediagnostiseerd, waarna een snel en vaardig uitgevoerde hoogtechnische ingreep soelaas bracht, zal erkennen dat de medische wetenschappen inzake doorzicht en voorspellende kracht globaal genomen veel verder staan dan de klimaatvoorspelkunde. Toch gebeurt het zeer regelmatig dat medische opvattingen waarrond ‘consensus’ bestond toch worden gewijzigd, of dat fout wetenschappelijk onderzoek wordt gepubliceerd.

Anderzijds is evident dat het scepticisme tegenover wetenschappelijke bevindingen niet tot in het pathologische kan worden doorgetrokken. Wanneer astronomen tot op de seconde de komst van een maan- of zonsverduistering aankondigen, dan zal ik die voorspelling direct accepteren. Waarom eigenlijk? Er zijn twee redenen. Enerzijds kan ik in grote lijnen beoordelen in welke mate de wetenschap achter deze voorspelling is uitgerijpt. Ik kan mij een beeld vormen van de aard van de berekeningen en van de gebruikte theorieën, ik weet dat die theorieën goed begrepen zijn, geen beroep moeten doen op giswerk, en dat het rekenwerk zich niet dient te baseren op twijfelachtige aannames. Anderzijds weet ik ook dat de astronomische voorspelkunde kan bogen op een reeds eeuwenoud palmares van zeer precieze voorspellingen. De theorie maakt een volgroeide indruk en produceert inderdaad quasi perfecte resultaten. Daarom krijgen deze astronomen van iedereen vanzelfsprekend vertrouwen, zonder dat zij plechtige verklaringen over ‘consensus’ de wereld moeten insturen, teneinde geloof voor hun beweringen te ronselen.

Aan de andere kant van het spectrum kan men wetenschappen vinden, zoals de psycho-analyse of de evolutionaire psychologie, die zich in een uiterst onrijp stadium bevinden. Hier is nauwelijks sprake van stabiele theorieën, ontdaan van blinde vlekken en hachelijke aannames en leidend tot gepreciseerde en betrouwbare resultaten. De meeste wetenschappen of deelwetenschappen bevinden zich ergens tussen beide uitersten. De vraag luidt niet, voor diegene die wil bepalen of hij geloof dient te hechten aan de AGW-protagonisten, of er onder de klimaatvoorspellers een ‘wetenschappelijke consensus’ heerst. De relevante vraag luidt: waar op genoemd spectrum bevindt zich momenteel de klimaatvoorspelkunde? Betreft het hier al dan niet een wetenschap die berust op heldere theorieën, die resultaten produceert zonder beroep te doen op allerhande twijfelachtige aannames, en die een behoorlijk palmares kan voorleggen van door de werkelijkheid bevestigde voorspellingen?

Problematische aspecten van de huidige klimaatvoorspelkunde

De discussie over de ‘consensus’ inzake globale opwarming is gebaseerd op de aanname dat het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) een reeks wetenschappelijke voorspellingen heeft geproduceerd op basis van wetenschappelijke principes. Dit is echter niet het geval. Maakt het IPCC überhaupt voorspellingen (‘predictions’)? Hoewel het woordgebruik terzake erg suggestief en inconsequent is, luidt het antwoord ten gronde toch negatief. Het IPCC produceert geen voorspellingen doch projecties (‘projections’). Wat is het verschil tussen een voorspelling en een projectie?

Om een toekomstbeeld te produceren betreffende de impact van de mens op het klimaat, dient men eerst een idee te hebben over de richting waarin de menselijke samenlevingen de komende eeuw zullen evolueren. Het IPCC hanteert vier of zes alternatieve scenario’s, die dan fungeren als inputleverancier voor een rits computermodellen. Zowel de scenario’s als de computermodellen dienen dus bekeken te worden.

Laat ons eerst een blik werpen op de scenario’s. Deze worden door het IPCC als volgt gekarakteriseerd:

Scenarios are images of the future, or alternative futures. They are neither predictions nor forecasts. Rather, each scenario is one alternative image of how the future might unfold. A set of scenarios assists in the understanding of possible future developments of complex systems. Some systems, those that are well understood and for which complete information is available, can be modeled with some certainty, as is frequently the case in the physical sciences, and their future states predicted. However, many physical and social systems are poorly understood, and information on the relevant variables is so incomplete that they can be appreciated only through intuition and are best communicated by images and stories. Prediction is not possible in such cases.

We zien dus dat het IPCC zelf stelt dat voorspelling betreffende bepaalde aspecten van de toekomst onmogelijk is. Men kan dan enkel verhalen en prentjes (‘images and stories’) construeren.

In verband met deze scenario’s zijn de volgende twee punten van eminent belang:

(1) Het gaat niet om normatieve scenario’s. De bedoeling is niet dat de politici moeten streven naar ‘goede’ scenarios, en ‘slechte’ moeten vermijden. De meeste parameters die de scenario’s bepalen bevinden zich trouwens buiten het bereik van iedere politieke interventie. Het IPCC stelt terzake:

The SRES scenarios are descriptive and should not be construed as desirable or undesirable in their own right. They are built as descriptions of possible, rather than preferred, developments.

(2) Er is niets bekend noch over de waarschijnlijkheid waarmee een scenario zal worden geïmplementeerd, noch over de mate waarin de beschouwde scenario’s een representatief staal vormen uit het universum van alle mogelijke ontwikkelingswegen die mens en aarde de komende eeuw zouden kunnen volgen. Het is niet enkel mogelijk, maar zelfs (gezien de ervaringen met toekomstvoorspellingen in het algemeen) uiterst waarschijnlijk dat het stel gehanteerde scenario’s uitgesproken eenzijdigheden of lacunes vertoont in vergelijking met het werkelijk verloop van de toekomst.

Sommige kardinalen van het AGW-establishment hebben wel gepleit voor pogingen,om ten minste subjectieve waarschijnlijkheden toe te kennen aan de diverse door het IPCC voor de modellen gebruikte scenario’s. Eén van hen is Stephen Schneider, die enkele jaren geleden (Climate Change, vol. 52, p. 441-451, 2002) het volgende schreef [pdf]:

The SRES scenarios for CO2 emissions over the twenty-first century are not assigned probabilities by the IPCC authors. Therefore, any claimant of likely emissions, and thus future concentrations and attendant climate change, can simply assert his or her own opinion as to what constitutes the likelihood of a given degree of chimate change a century hence [...] I agree that any such estimates will be highly subjective and often carry a fairly low confidence [...] But to duck the attempt to produce probabilistic estimates for such scenarios is to circumvent the classical definition of risk: probability times consequence [...] Without meaning to be facetious, let me suggest that if a range of possibilities were the sole basis of the scientific input for decision making, then we all should switch our professions towards studying and preventing the collision of the next massive asteroid with the earth, an event whose consequences would undoubtedly be orders of magnitude worse than any other environmental event we could imagine, anthropogenic or natural. The reason we do not all redirect our efforts instantly to the problem of a large asteroid collision is that its probability is typically given on the order of a millionth or less per year, whereas the probability of serious climate change is obviously many orders of magniude higher than that – likely to be in the first decimal point.

Ten gronde betoogt Schneider dat men geen besluiten kan trekken uit het mogelijk optreden van een ramp, indien men niet beschikt over een schatting betreffende de kans, waarmee de ramp zich effectief zal voordoen. Het IPCC hanteert vier of zes scenario’s, doch geeft geen enkele indicatie betreffende de waarschijnlijkheid waarmee deze scenario’s effectief zullen optreden. Het gaat zelfs niet om een exhaustieve lijst, en het is dus tot nader order ook goed denkbaar dat al deze scenario’s drastisch verkeerd zullen zitten. Het IPCC verbindt met de uiteenlopende scenario’s zeer sterk verschillende klimaateffecten. Omdat er geen enkele indicatie voorhanden is betreffende de kans waarmee een bepaald scenario kan optreden, kan men ook niets zeggen betreffende de kans waarmee een bepaald klimaateffect zal optreden. Hoe groot is bijvoorbeeld de kans dat de globale temperatuur, wat dit begrip ook moge inhouden, in 2100 met minstens 2°C zal zijn toegenomen? Op basis van de IPCC-rapporten kan die kans evengoed 1% als 99% zijn. Men weet hierover niets. Noteer hoe vaag Stephen Schneider zich in het citaat hierboven uitdrukt: de kans op een ‘serious climate change’ (wat dit ook moge betekenen) is ‘likely’ (wat dit ook moge inhouden) meer dan één op tien.

Het feit dat met de gehanteerde scenario’s geen enkele kansschatting is verbonden, is op zich reeds verbijsterend genoeg. Er zijn echter nog meer verrassingen. Op basis van de “scenario’s” worden dan allerhande computersimulaties gemaakt, die stuk voor stuk voorspellingen opleveren, bijvoorbeeld met betrekking tot de te verwachten temperatuurstoename. Natuurlijk moeten bij deze modellen allerhande aannames gemaakt worden die verschillen van model tot model. Soms zijn die aannames zeer vreemd (modellen werken bijvoorbeeld met negatieve waarden voor de vochtigheidsgraad van de lucht, of respecteren de massabalans van de dampkring niet) en in functie van de op dit punt gemaakte keuzes lopen natuurlijk ook de voorspelde klimaatsveranderingen uiteen.

Hierbij stelt zich een evident statistisch probleem: in welke mate vormt, gegeven een welbepaald scenario, de verzameling van de uitgevoerde simulaties een representatief staal voor het universum van mogelijke klimaatsveranderingen? De simpele waarheid is dat men het antwoord op deze essentiële vraag zelfs niet bij benadering kent. In de woorden van het IPCC (FAR, chapter 10, introduction):

Since the ensemble is strictly an ‘ensemble of opportunity’, without sampling protocol, the spread of model is unable to span the full possible range of uncertainty, and a statistical interpretation of the model spread is therefore problematic. However, attempts are made to also quantify uncertainty […] based on various other lines of evidence.

Over het algemeen dient men bij statistisch onderzoek erg omzichtig te zijn bij de zoektocht naar een representatief staal. Men dient met name over een verantwoord ‘sampling protocol’ te beschikken. Wanneer men bijvoorbeeld een onderzoek wil uitvoeren naar de gemiddelde lichaamslengte bij een bevolking, en men voor het gemak iedereen gaat meten in enkele kleuterscholen en kinderkribben (bijvoorbeeld omdat daar veel mensen bij elkaar zijn) dan zal men een veel te lage gemiddelde waarde bekomen, omdat het ‘sampling protocol’ niet deugt. Men heeft dan geen representatief staal genomen, doch een ‘ensemble of opportunity’ (men had de gelegenheid om in zo’n kleuterschool snel en zonder veel moeite veel meetresultaten te vergaren, en die mogelijkheid heeft men benut).

Het IPCC geeft ruiterlijk toe dat op vergelijkbare wijze te werk werd gegaan bij de verzameling van klimaatvoorspellingen: men neemt de goed geachte modellen die voorhanden zijn, zonder na te gaan of deze modellen wel een representatief staal vormen voor de verzameling van alle denkbare goede modellen. Aan het publiek wordt de indruk gegeven dat men over een beeld beschikt betreffende de waarschijnlijkheden, waarmee grotere of kleinere temperatuursstijgingen zich in de loop van de eenentwintigste eeuw zullen voordoen. Dit is echter niet het geval. Er zijn enkel een paar scenario’s, ten dele op te vatten als niet meer dan ‘images and stories’, maar die niettemin als uitgangspunt fungeren voor computerberekeningen, waarvan de resultaten dan zonder verantwoording als representatief worden beschouwd. Wat men op deze wijze bekomt zijn inderdaad ‘projecties,’ in de zin dat het denkbare pistes betreft waarlangs de werkelijkheid zich zou kunnen ontwikkelen, voor zover men kan zien. Maar men heeft niet te doen met voorspellingen, ondermeer omdat bij een voorspelling altijd op verantwoorde wijze de kans moet worden opgegeven waarmee de voorziene gebeurtenis zich kan voordoen.

De verwarring wordt ondermeer in stand gehouden door het feit, dat het IPCC op bepaalde domeinen wel degelijk kansen opgeeft. Het IPCC geeft geen kansen op betreffende het optreden van mogelijke klimatologische veranderingen. Maar er worden wel kansen opgegeven op andere domeinen. Zo wordt ons op p. 7 van de begin februari jl. vrijgegeven Summary meegedeeld, dat het ‘more likely than not’ is dat de mens een toename van het aantal extreme weersomstandigheden veroorzaakt. De uitdrukking ‘more likely than not’ heeft in het IPCC-jargon een welbepaalde betekenis en duidt aan dat de kans groter is dan 50%. Hier hebben we dus te doen met een kwantitieve kansopgave. Daarbij duikt evenwel een ander probleem op.

Volgens de Summary werd die >50% als volgt bepaald: “Magnitude of anthropogenic contributions not assessed. Attribution for these phenomena based on expert judgment rather than formal attribution studies.” Dit betekent dat het cijfer van >50% niet werd afgeleid uit metingen, die dan op conventionele wetenschappelijke wijze werden verwerkt en ontleed. Nee, het cijfer van >50% werd bekomen via ‘expert judgment’. Dit is een praktijk die erin bestaat dat men experts een weloverwogen en begeleide gok laat doen, en uit die gissingen dan een soort gemiddelde afleidt. Om na te gaan of een bepaald fenomeen, bijvoorbeeld een waargenomen temperatuursverhoging, al dan niet aan menselijke invloed moet toegeschreven worden, dient men zich uiteindelijk, na uitputting van andere middelen, op ‘expert judgement’ te beroepen. Dit staat letterlijk in hoofdstuk 9 van het IPCC- rapport (working group 1, p. 669) [pdf]: “The approaches used in detection and attribution research described above cannot fully account for all uncertainties, and thus ultimately expert judgement is required to give a calibrated assessment of wether a specific cause is responsible for a given climate change.” (zie bv. de ‘Guidance Notes for Lead Authors’ punt 5 [pdf])

Het spreekt vanzelf dat het gebruik van ‘expert judgement’ ter vervanging of ter aanvulling van de gewone praktijk van meting en meetverwerking (doorgaans als ‘scientific assessment’ aangeduid) niet kan beschouwd worden als een wetenschappelijke praktijk in de gewone zin van dat woord. Indien de pers over verantwoordelijkheid en waarheidszin zou beschikken, zouden de kranten en tijdschriften enkele maanden geleden gewemeld hebben van artikels en beschouwingen betreffende de aard, de mogelijkheden, de beperkingen en de filosofie van deze post-moderne praktijk die ‘expert judgement’ uiteindelijk is en blijft. Het publiek werd evenwel compleet in het ongewisse gelaten, en de mening werd gepropageerd dat de door het IPCC verspreide stellingen op normale wetenschappelijke wijze werden bekomen.

De ideologie van de consensus

Wie de betrouwbaarheid wil inschatten van de beweringen der klimaatvoorspelkunde, stelt zich natuurlijkerwijs de vraag naar de ontwikkelingsgraad en de rijpheid van deze wetenschappelijke discipline. We zien dat deze natuurlijke vraag op het publieke forum grotendeels wordt verdrongen door een valse en corrupte vraag, namelijk de vraag naar de ‘wetenschappelijke consensus’ binnen de betrokken discipline.

‘Wetenschappelijke consensus’ is op zich niet relevant voor de betrouwbaarheid van een bewering. Binnen een niet uitgerijpte wetenschappelijke discipline kan zich heel goed een consensus ontwikkelen rond totaal verkeerde opvattingen, en mechanismen als peer review en expertgewijze toekenning van beurzen en onderzoeksgelden kunnen desgevallend zo’n foute consensus nog verder betonneren. Het komt erop aan om in te schatten in welke mate een wetenschappelijke discipline is uitgerijpt. Indien dit laatste het geval is, zal doorgaans blijken dat de consensusvraag überhaupt niet meer gesteld wordt omdat de resultaten en voorspellingen voor zich spreken.

Het hanteren van consensus als waarheidscriterium is een politieke en filosofische act die tegen het hart van de westerse beschaving is gericht. Wetenschap en waarheidsvinding hebben zich in het Westen op een unieke manier kunnen ontwikkelen doordat waarheidsvinding werd gezien als een individuele activiteit, gebaseerd op individueel inzicht en eigen oordeelsvorming. De essentie van tirannie bestaat precies hierin dat deze individuele bekwaamheid tot zoeken en oordelen wordt vervangen door een gecentraliseerde instantie die bepaalt wat goed en kwaad is of wat als waar respectievelijk onwaar moet worden beschouwd. Die centrale instantie zal dan bepalen wat de consensus is en ze zal de individuen blameren en eventueel vervolgen die van deze consensus afwijken. Het IPCC is een aan de VN gelieerde instantie. Het is precies binnen de VN dat deze cultus van de ‘consensus’ het sterkst is ontwikkeld.

Michel Schooyans (in: La face cachée de l’ONU, p. 53-4) is hierop dieper ingegaan. Schooyans heeft het over de wijze, waarop via ‘consensus’ allerhande ‘ethische’ opvattingen worden gepropageerd:

Il suffit d’observer les discussions contemporaines sur les questions vitales comme l’euthanasie, l’avortement, la stérilisation en masse, l’homosexualité etc., pour constater combien l’interpretation inversée et perverse des droits de l’homme s’est insinuée partout. Cette réinterpretation fait florès dans les comités d’éthique, où l’opinion dominante, objet de consensus, prend en relais la doxa antique: ‘Renonçons à chercher la vérité; contentons-nous de l’opinion commune’. Cette tournure de pensée a surtout été accueillie et divulguée par les grandes organisations internationales, au premier rang des quelles il faut citer l’ONU et plusieurs de ses agences [...] En effet, le recours au consensus, et donc au relativisme, est systématique dans les grandes conférences internationales: au Caire en 1994, à Pékin en 1995, à New York en 2000, pour ne citer que celles-là. Les réserves émises par des participants sont systématiquement occultées. Ce consensus est constamment invoqué, mais de façon spécieuse, pour surplomber les législations nationales qui, elles, continuent dans la plupart des cas à se référer à l’objectivité des droits de l’homme, typiques de la tradition classique.

[Het volstaat om de hedendaagse discussies te volgen over essentiële kwesties als euthanasie, abortus, massasterilisatie, homoseksualiteit enz. om te zien hoe de omgekeerde en geperverteerde interpretatie van de mensenrechten overal opgeld maakt. Deze herinterpretatie domineert de ethische commissies waar ze in het verlengde opereert van het oude gezegde: ‘Laten we ophouden met het zoeken naar de waarheid, en ons met de publieke opinie tevreden stellen.’ Vooral grote internationale organisaties, zoals de VN en vele van haar instellingen, hebben deze denkstijl overgenomen en gepropageerd [...] De waarheid is dat deze terugval op de consensus, wat neerkomt op het innemen van een relativistische zienswijze, systematisch wordt toegepast op de grote internationale conferenties, zoals Caïro 1994, Peking 1995 en New York 2000, om alleen deze te vernoemen. Het voorbehoud dat deelnemers maken wordt systematisch verdonkermaand. Voortdurend wordt de consensus ingeroepen, en dit op een misleidende wijze, met de bedoeling om handig af te rekenen met nationale wetgevingen die nog vaak verwijzen naar objectieve mensenrechten volgens de klassieke traditie.]

Dat die ‘consensus’ nu ook wordt aangewend om vermeende wetenschappelijke zekerheden te promoten is slechts schijnbaar een uitbreiding van deze door Schooyans geschetste praktijken, want het ‘ideaal’ van de koolzuurgasbestrijding wordt massief gepromoot als een centrale en universele ‘ethische’ doelstelling. Typerend terzake is het opiniestuk dat Al Gore schreef in de New York Times (1 juli 2007, in de aanloop naar de Live Earth-concerten):

We – the human species – have arrived at a moment of decision. It is unprecedented and even laughable for us to imagine that we could actually make a conscious choice as a species, but that is nevertheless the challenge that is before us. […] This is not a political issue. This is a moral issue, one that affects the survival of human civilization. It is not a question of left versus right; it is a question of right versus wrong. Put simply, it is wrong to destroy the habitability of our planet and ruin the prospects of every generation that follows ours. […] The climate crisis offers us the chance to experience what few generations in history have had the privilege of experiencing: a generational mission; a compelling moral purpose; a shared cause; and the thrill of being forced by circumstances to put aside the pettiness and conflict of politics and to embrace a genuine moral and spiritual challenge.

Gore propageert het idee van de complete collectivisering van de morele keuze (niet het individu doch de ‘soort’ moet een morele keuze maken), wat gecombineerd wordt met rabiaat dogmatisme en irrationele pathos. Al Gore heeft overigens in een interview met de groene periodiek Grist ondubbelzinnig aangegeven dat volgens hem liegen in de vorm van overdrijving is toegestaan om iedereen onder de vlag van de “compelling moral purpose” en van de “shared cause” te krijgen:

Nobody is interested in solutions if they don't think there's a problem. Given that starting point, I believe it is appropriate to have an over-representation of factual solutions on how dangerous it [global warming] is, as a predicate for opening up the audience to listen to what the solutions are, and how hopeful it is that we are going to solve this crisis.

De invoering van zo’n gecollectiviseerde ‘moraal’ à la Gore wordt ook via intimidatie nagestreefd. Iedereen die de ‘consensus’ betwijfelt wordt volautomatisch als slecht en boosaardig afgeschilderd, bijvoorbeeld door de betrokkene te voorzien van het label ‘negationist’, een neologisme dat blijkbaar werd ingevoerd om gelijk welke twijfel aan gelijk welk politiek-correct dogma direct aan kwaadaardigheid te koppelen. Nee, het beroep op ‘consensus’, al dan niet ‘wetenschappelijk’, is allerminst onschuldig. De ideologie van de ‘consensus’ leidt tot regressie en tirannie.

Consensus en waarheid hebben principieel niets met elkaar te maken, de algemene geloofwaardigheid van een wetenschappelijk genoemde bewering kan enkel ingeschat worden door van de betrokken wetenschapstak de ontwikkelingsgraad, de methoden en het palmares inzake voorspellingen te evalueren, en wie dit wil omzeilen en zich op ‘consensus’ gaat beroepen om geloof voor die bewering te verzamelen, is een obscurantist.